Nederlandse, Spaanse en Engelse fondswerving
Het IKEA-onderzoek waar we tijdens de cursus kennis mee hebben gemaakt had onze aandacht getrokken. We wilden een soortgelijk onderzoek uitvoeren alleen dan met andere talen en teksten. Voor ons onderzoek hebben we net als in dat onderzoek functioneel equivalente teksten vergeleken ialleen dan in drie talen. Het gaat daarbij om persuasieve teksten van drie fondswervende organisaties. Ons doel was nagaan wat de verschillen en overeenkomsten zijn tussen de teksten.
De vraagstelling van ons onderzoek is: ‘in hoeverre bepaalt cultuur Nederlandse, Spaanse en Engelse fondswervende teksten?’ Om deze vraagstelling te beantwoorden, hebben we gebruik gemaakt van twee dimensies van house namelijk direct<>indirect en self<> other-orientation. We hebben zinnen uit ons corpus vergeleken en aan de hand van bepaalde criteria vastgesteld aan welke kant van het continuüm van House we de voorbeelden moesten plaatsen. De resultaten hebben we verwerkt in een schema om zo een goed overzicht te krijgen.
We hebben ten slotte onze conclusies vergeleken met de theorie van Hofstede. Uit onze resultaten bleek dat de theorie van Hofstede met ons onderzoek overeenkwam op het gebied van directheid. Het Nederlands en het Spaans zijn beide directe talen, terwijl het Engels meer indirect is. Op het gebied van self/other-orientation bleek het Spaans en het Engels meer self-orientated dan het Nederlands, volgens Hofstede is het Spaans juist meer other-orientated dan de andere twee talen. Ook hebben we gemerkt wat de voor en nadelen zijn om verschillen en overeenkomsten te vinden met behulp van de dimensies van House.
Om een goed antwoord te kunnen geven op onze hoofdvraag zou er ook gekeken moeten worden naar andere aspecten dan cultuur die de teksten zouden kunnen beïnvloeden. Dit kan een leuk onderwerp zijn voor een vervolgonderzoek.
Belangrijkste referentie:
House, J. (1996). Contrastive discourse analysis and misunderstanding: The case of German and English. In: Hellinger, M & Ammon, U. (eds.). Contrastive sociolinguistics. New York: Mouton de Gruyter. 345-361